Een geraffineerd betoog

Afbeelding van een verdrietige jongen

Dit is een gastcolumn van Jan Willem.

Als kind zat ik samen met mijn narcistische vader op de harmonie. Beiden speelden we dwarsfluit. Ik herinner me nog goed hoe een solistenconcours halverwege de avond abrupt moest worden gestaakt, toen een senior lid vlak na zijn saxofoonsolo van zijn stoel gleed en doodstil op de vloer bleef liggen.

’Iedereen de zaal uit!’, riep één van onze tubaïsten kordaat. Naast tuba speler was hij bovendien ambulancebroeder en wist precies wat hem te doen stond. Vanuit de rij naar de uitgang zag ik nog net hoe hij het overhemd van het slachtoffer openscheurde en routinematig begon te reanimeren.

Toen ik met de rest van de harmonie (en wat familieleden) in een apart zaaltje zat te wachten op meer nieuws, kon ik mijn vader nergens vinden. Misschien was hij nog op de plek des onheils? Na een poosje voegde hij zich bij ons en ik vroeg waarom hij zo lang wegbleef: ‘Ik heb toch EHBO gedaan?!’ antwoordde hij. Ineens herinnerde ik me dat hem ooit eens de basis van eerste hulpverlening was uitgelegd. Maar voor een stervende saxofonist kon hij niets betekenen. De tubaïst had hem tijdens de reanimatie dan ook toegesnauwd dat hij moest ‘ophoepelen’. Thuis verklaarde mijn vader dat hij daarmee flink voor schut was gezet.

Na een half uurtje hoorden we sirenes en de getroffen saxofonist werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Uiteindelijk heeft hij nog vijf jaar zijn partijtje mee kunnen blazen: dankzij de heldhaftige actie van onze tuba spelende ambulancebroeder.

Een paar weken later was er een algemene ledenvergadering. Ik was twaalf jaar en had verder niets in te brengen. Wel mocht ik mee als toehoorder van mijn vader, die zich dit keer goed had voorbereid. In een scherp betoog wees hij de leden erop dat er te weinig aandacht was voor de jeugd. Hij had namelijk meegemaakt dat ‘iemand’ een jeugdlid vlak voor een serenade naar huis stuurde, omdat hij geen uniformjasje droeg. Volgens mijn vader had de jongen er ‘bijna om gehuild’. 

‘Zo is het helemaal niet gegaan,’ fluisterde het jeugdlid, dat naast me zat, ‘ik mocht gewoon meedoen.’ Mijn vader vervolgde: ‘Ik vind dat er een speciale jeugdcommissie moet komen want jeugd is essentieel voor de toekomst van ons orkest, vindt u ook niet?’ De leden knikten instemmend. Er was geen speld tussen te krijgen.

Thuis had mijn vader, met in de ene hand een glaasje jenever en in de andere een sigaret, zijn speech hardop geoefend en ik wist allang dat hij met die ‘iemand’ de tubaïst bedoelde. Dat het verhaal net even anders zat, interesseerde mijn vader niet. Het ging hem maar om één ding: de ander publiekelijk onderuithalen. ‘De ander’; die mensenlevens redde, fantastisch tuba speelde, zich als bestuurslid ten volle inzette voor de jeugd van de harmonie en overduidelijk boven hem uitstak. Mijn vader was jaloers.

Maar toen hem werd gevraagd of hij mee wilde werken aan de totstandkoming van een speciale jeugdcommissie, bedankte mijn vader vriendelijk voor de eer: ‘Geen tijd.’ En de tubaïst stond te stevig in zijn schoenen om zich ook maar iets van de speech aan te trekken.

Op mij hebben de vele narcistische speeches van mijn vader – waarin steeds werd aangetoond dat ik nergens voor deugde, terwijl hij het zogenaamd zo goed met me bedoelde– diepe sporen nagelaten.

Hij had altijd iemand naast hem zitten: mijn moeder, de mentor van de brugklas, een bankdirecteur, mijn dwarsfluit leraar, de pianoleraar, een werknemer. Stuk voor stuk volwassen, vaak intelligente mensen die het volledig met hem eens leken te zijn. En dan zat ik als jongetje, helemaal alleen en onvoorbereid, aan te horen wat een mislukkeling ik was.

Het is eigenlijk geen wonder dat ik nog vaak moeite heb om mensen te vertrouwen. Per definitie is iedereen nog altijd ‘op mijn vader’s hand’, terwijl hij allang niet meer leeft. Die kleine jongen heeft zijn lesje wel geleerd.

Toch had ik de anekdote over de harmonie nooit op kunnen schrijven, als ik niet de boeken van Iris Koops was gaan lezen. Daarmee begon de zoektocht naar het echte verhaal van mijn jeugd. Iris en Het Verdwenen Zelf hebben me vervolgens met de juiste psychotherapeut in contact gebracht.

Meer en meer kom ik er nu achter dat het nooit iets met mij te maken heeft gehad maar alles met de dader. Herkenning?

Geef een reactie

Alleen de voornaam of een pseudoniem wordt bij plaatsing gebruikt. Het e-mailadres wordt niet getoond in de reacties.

Bij het plaatsen van een reactie ga je akkoord met de richtlijnen. Op basis hiervan worden de berichten ook gemodereerd. Het kan daardoor enige tijd duren voor je reactie zichtbaar is op de website. Stichting Het Verdwenen Zelf behoudt zich het recht voor om reacties aan te passen of niet te plaatsen.

Wil je automatisch op de hoogte gehouden worden als we een nieuw bericht plaatsen? laat dan je naam en e-mail adres achter via dit formulier.